(kletste af, heeft afgekletst),
1. kletsend afgooien : de jongen kletste het speelgoed de tafel af; —
2. (Zuidn.) van de hand slaan, weigeren: hij kletst niets af dan vliegen; afketsen;
3. (smederij) (ijzeren of stalen voorw., inz. zeisen nadat ze gloeiend bewerkt zijn) plotseling in koud water dompelen en daardoor het hamerslag er af doen springen ; — 4. ten einde kletsen: wat hebben ze weer veel afgekletst.