(dronk af, heeft afgedronken),
1. het bovenste (van iets) drinken (b.v. het schuim van het bier, de room van de melk); 2. ten einde toe drinken ; gedaan maken met drinken ;
3. door drinken de kwade gevolgen van iets wegnemen: een schrik, een hard woord afdrinken; — zich met elkander verzoenen door samen een glas te drinken: wij zullen die onenigheid, kwestie, dat geschil afdrinken.