(dreef af, heeft en is afgedreven),
1. (van (lucht)vaartuigen en drijvende voorwerpen) door de werking van stroom of wind dwars uit de gestuurde koers gedreven worden: het bootje dreef af; wij dreven al verder van ons doel af ; — af drijven is winnen, wanneer het schip, bijgedraaid liggende, van zelf drijft naar de kant waar men heen wil;
2. (van wolken, buien enz.) door de wind weggedreven worden, zich verwijderen: de bui drijft af;
3. stroomafwaarts drijven: de Rijn af drijven; — (fig.) met de stroom af drijven, met de tijdgeest medegaan;
4. door drijven verwijderen: de wind dreef de bui ai; hij dreef de koeien van zijn erf af;
5. (Zuidn.) afslaan (een verzoek);
6. (geneesk.) wormen afdrijven, die door geneesmiddelen uit het darmkanaal verwijderen; — de vrucht afdrijven, een voor- of ontijdige verlossing bewerken;
7. (scheik.) goud en zilver zuiveren van het lood, koper enz. waarmede het vermengd is 8. (vee) afmatten uitputten door het te lang of te sterk te drijven ;
9. naar beneden drijven (vee, trekdieren enz.).