(<Lat.), bn. bw. (acuter, -st), eig. scherp, spits; (fig.)
1. (geneesk.) acute ziekten, plotseling opkomend, met een snel verloop en hevige verschijnselen;
2. van kwesties: dringend, om een onmiddellijke oplossing vragend; op een bep. ogenblik in scherpe vorm optredend : acuut gevaar.