(hield achter, heeft achtergehouden),
1. (iem.) ophouden, terughouden, niet laten vertrekken;
2. wederrechtelijk in zijn bezit houden, achterbaks houden;
3. niet mededelen, geheimhouden, b.v. voor de belasting: een schoorsteen, paard, dienstbode achterhouden, niet aangeven;
4. zich achterhouden, zich terughouden, achterblijven; niet opkomen voor de dienst.