(accordeerde, heeft geaccordeerd), (<Fr.),
1. overeenkomen, overeenstemmen;
2. met elkander goed overweg kunnen;
3. bewilligen, toestaan;
4. een vergelijk treffen, b.v. met een schuldenaar die niet kan betalen;
5. vergelijken (rekeningen); —
6. (muz.) welluidend samenklinken (van tonen); — (Zuidn.) een piano accorderen, stemmen;
7. (schild.) schaduw en licht goed verdelen, eenheid en overeenstemming in zijn schilderijen brengen.