Toen Portugese kooplieden in de 16e eeuw Voor-Indië bereikten leerden zij daar het woord mandari kennen, de naam die het Tamil, een der Indische talen, gaf aan bepaalde hoge ambtenaren. De Portugezen namen het woord in de vorm mandarim over en toen zij in latere jaren gingen handeldrijven op China, pasten zij die naam op Chinese verhoudingen toe voor: raadsman van een vorst, zoiets als ons: minister.
Dit leverde de Nederlandse vorm mandarijn op. Maar het woord mandarijn betekent ook iets geheel anders, na-melijk: een kleine, geurige, los in de schil zittende sinaasappel. Dit is precies hetzelfde woord, want reeds in 1834 noemden de Engelse kooplieden deze vrucht mandarin orange, dat wil zeggen: de mandarijn, de beste der sinaasappelen, de sinaasappel die de kroon spant boven alle andere.