Het oudste is het bijvoeglijke naamwoord dat in het Middelnederlands quaet luidde. Later werd dit woord dat: slecht, zondig, verkeerd betekende, ook als zelfstandig naamwoord gebezigd.
Het kwaad is: de zonde. Nu bestond er ook een woord quaet dat: vuilnis, drek betekende en misschien was dit in oorsprong wel hetzelfde woord. Uit de betekenis ‘vuil’ ontwikkelde zich dan de toepassing op al wat slecht is. Soms bete-kent kwaad: van slechte hoedanigheid, bijvoorbeeld in: kwaad bloed zetten, kwade vrienden. Soms is het: strijdig tegen de zedeleer: kwade trouw, het kwaad loont zijn meester. Ook betekent het: boos in: hij was kwaad op mij; nog meer verzwakt is de betekenis in: kwajongen. Daar betekent kwaad: ondeugend. Men denke voorts aan: dat kan geen kwaad (nadeel) en aan: in een kwade (onjuiste) reuk staan.