Er zijn in het Nederlands drie woorden die duidelijk bij elkaar horen: baldadig, balorig en balsturig. In alle drie betekent bal: slecht.
Een baldadige jongen verricht dus slechte daden, in het bijzonder straatschenderijen. Balorig luidde vroeger: balhorig, doof. Nu verstaan wij er onder: iemand die niet horen wil, die tegen de keer in is, uit z’n humeur. Balsturig is nu ook wel duidelijk. Men zei het voorheen van schepen; in het Westfries wordt het gebruikt van moeilijk te regeren paarden. En in die zin van wederspannig bezigen wij het ook van mensen.Wie aan dit drietal het woord ballast zou toevoegen, zou een fout maken. Ballast komt van bar-last: bare, blote last, waardeloze last. Het woord bar komt in deze betekenis ook voor in: barrevoets, blootsvoets.