specifieke lichamen, welke de werking opheffen van andere lichamen, de „antigenen”, die, in het organisme gebracht, de antilichamen doen ontstaan. Zo zijn de antitoxinen, antihaemolysinen, antipraecipitinen enz. de antilichamen der toxinen, haemolysinen, praecipitinen, die hier als antigenen optreden.
Ook amboceptoren (zie ald.) zijn antilichamen, zodat dezelfde stoffen, bijv. haemolysinen, nu eens antigeen, dan weder antilichaam zijn.