kokos, klapper [kokosnoot]. De over alle tropische gewesten verspreide en in ontelbare behoeften van de bevolking voorziende Cocos nucifera is aan ieder onder de naam van kokospalm bekend, maar wordt in Nederlands-Indië onder de Europeanen klapperboom genoemd. De eerste van deze namen is via de Portugezen tot ons gekomen, de andere is een verbastering van een van de vele inlandse namen. Over beide heb ik het een en ander te zeggen.
Kokos is eigenlijk de naam van de noot, zodat de boom terecht kokosboom of kokospalm genoemd wordt, terwijl kokosnoot strikt genomen een pleonasme in zich sluit. Van Linschotens Itinerario, p. 78, zegt: ‘De Portugesen noemen deze vruchten coquo, om die drie gaetkens die daer in sijn, ghelijckheyt hebbende met een meerkattenkop.’ Indien deze laatste woorden een verklaring beogen, zijn zij volkomen onverstaanbaar voor hem die in de Portugese taal geheel vreemdeling is; wie deze echter enigszins kent, kan althans naar de betekenis gissen. Coco (de vorm coquo is thans geheel verouderd) betekent in het Spaans en Portugees een momaangezicht of masker, waarmee men de kinderen vrees aanjaagt. Nu heeft de kokosnoot door de gaatjes of putjes die erin worden opgemerkt, enige overeenkomst met een aangezicht, in het bijzonder, zoals Van Linschoten opmerkt, met dat van een meerkat, en is dus niet ongeschikt om als middel te dienen om kinderen bang te maken. Bepaaldelijk wordt de oorsprong van de naam zo voorgesteld door De Paiva: Sermões, I, p. 232, waar hij, na de gedaante van de kokosnoot beschreven te hebben, aldus voortgaat: ‘per razão da qual figura [...] os nossos lhe chamarão coco, nome imposto pelas mulheres a qualquer cousa, com que querem fazer medo as crianças,’ dat is ‘om reden van welke gedaante de onzen haar coco noemen, een naam die door de vrouwen gegeven wordt aan ieder voorwerp waarmee zij kleine kinderen willen bang maken.’
Misschien zullen sommigen deze verklaring van de naam kokos wat gezocht vinden en liever aannemen dat het woord uit de een of andere taal van tropisch Azië, Afrika of Amerika afstamt. Het ontbreekt echter voorzover ik weet geheel aan getuigenissen die dat gevoelen zouden kunnen schragen.
De naam klapper heeft aanleiding gegeven tot een zonderlinge verwarring, doordat hij ook aan de Nederlanders in Europa bekend is als naam voor een inheemse boom en een inlandse olie. De Europese klapperboom is volgens Van Dale de abeel, volgens Heremans’ Nederlands-Frans woordenboek: le tremble, welk woord hij in het Frans-Nederlands deel vertaalt door ‘ratelaar, ratelpopulier, trilpopulier, klaterabeel’. Deze namen, die alle klaarblijkelijk de Populus tremula L. aanduiden en ontleend zijn aan haar lange, samengedrukte, bij het minste zuchtje het blad in trillende beweging brengende bladstelen, kunnen dus nog met ‘klapperboom’ vermeerderd worden. Van Dale’s verklaring door ‘abeel’, indien men daardoor als gewoonlijk de Populus alba verstaat, is niet volkomen juist. De Europese klapperolie is volgens Van Dale en Heremans de papaverolie, de olie getrokken uit de klapper- of klaproos. Het maakt op hen die deze weinig gebruikelijke namen niet kennen en daarentegen met de Indische betekenis van klapperboom en klapperolie bekend zijn, een komische indruk, wanneer zij bij Weiland onder de samenstellingen met klapper, klapperen: ‘klapperboom, klapperman, klapperolie, klappertanden’, door elkaar zien aangevoerd. Ik houd mij overtuigd dat Weiland, die klaarblijkelijk niets van Indië en Indische zaken wist, bij klapperboom en klapperolie alleen aan de Populus tremula en aan de papaverolie gedacht heeft. Zijn hem die woorden al eens in de Indische betekenis voorgekomen, dan heeft hij ze hoogstwaarschijnlijk niet verstaan of te goeder trouw gemeend dat ook in Indië ratelpopulieren groeiden en papaverolie in algemeen gebruik was. Heeft hij zich werkelijk zo vergist, dan is hij de enige niet. In de Annales de l’extrême Orient gaf de heer Meyners d’Estrée een uittreksel van een artikel over het landschap Deli in het Tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap, waarin ik over de cultuur van klapperbomen sprak. De Franse schrijver vertaalde dit met ‘la culture du tremble’.
De kokosnoot heet in laag-Javaans kerambil, in hoog-Javaans kĕlôpô of klôpô. Dit laatste komt in de vorm kĕlapa of klapa ook voor in het Soendaas alsmede in het Maleis, dat echter ook een eigen naam voor deze vrucht heeft: njioer of nioer. Onze oude schrijvers maakten van kelapa of klapa met een latiniserende uitgang: calappus of clappus, evenals van Jati soms Jatus (zie kajatenhout). Voorbeelden van dit clappus (een enkele maal tot clappes verbasterd) vindt men onder andere bij Baldaeus, Malabar en Choromandel, p. 143, Afgoderye der Heidenen, p. 136; Wouter Schouten (uitgave van 1875), I, p. 190; Rumphius, Amboinsch Kruydboek, I, p. 1; Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap, V, p. 3. Later is klapper, klapperboom, klapperolie, enz., in zwang gekomen, zonder twijfel als een uitvloeisel van diezelfde zucht om aan Indische zaken, onafhankelijk van de betekenis, namen te geven die de Europeaan vertrouwd zijn, waarvan ik een aantal voorbeelden onder kaalkop heb bijeengezet.
Gepubliceerd op 15-08-2017
kokos 1
betekenis & definitie