Een licht piratenschip, veelal sneller en beweeglijker dan de veel grotere zeeschepen. Deze vaartuigen maakten de zeeën onveilig van begin 1600 tot rond 1750.
‘Kapen’ was toentertijd een door de overheid gelegaliseerde bezigheid. Men mocht koopvaardijschepen aanvallen, enteren en beroven, mits het te kapen schip behoorde tot een land waarmede Nederland in staat van oorlog verkeerde. In alle andere gevallen zou het een vorm van zeeroverij zijn,en dat was uiteraard verboden! Elke kapitein-eigenaar van een schip die op een avontuurlijke manier snel veel geld wilde verdienen, kon desgewenst voor één kaapreis tijdelijk tot zeeofficier benoemd worden.
Een beruchte (voor de Nederlanders beroemde) zeekaper was ene Piet Heyn, die voer in opdracht van de wie (zie Dutch West India Company, hoofdstuk 24). Heyn werd een nationale zeeheld toen hij door stom toeval op 9 september 1628 in de buurt van Cuba zonder slag of stoot een Spaans schip met onder meer een lading zilverwerk kon kapen.
De Grote Van Dale is overduidelijk met betrekking tot de escapades van P.Heyn: pietheinen roven, stelen, gappen.