de verdeling van pijpgassen over steden, dorpen en streken, teneinde het gas in huishouden en industrie te brengen.
In de tweede helft van de 19de en in het begin van de 20ste eeuw geschiedde de voorziening van een groot aantal centra uit, waar de gasfabricage plaatsvond. De eerste helft van de 20ste eeuw bracht een ontwikkeling van transport over grote afstanden, waardoor het mogelijk werd het aantal produktiecentra te verminderen. Deze ontwikkeling werd enerzijds in de hand gewerkt door de fabricage van stalen buizen, geschikt voor het vervoer van gassen onder druk, anderzijds doordat voor de staalindustrie grote hoeveelheden cokes nodig waren, gewonnen uit kolen. Bij deze cokesfabricage kwam veel gas vrij waarvoor men een afzet zocht, enerzijds als energiebron voor huishouden en industrie, anderzijds als grondstof voor chemische produkten. Er voltrok zich echter nog een andere ontwikkeling in de gasvoorziening in het begin van de 20ste eeuw, waarbij de meeste van de aanvankelijk particuliere gasbedrijven overgingen in handen van de gemeenten. Door de vondst van aardgas werden sedert 1950 de produktiecentra geleidelijk stilgelegd en sinds 1963, toen duidelijk was geworden dat Nederland over zeer grote aardgasvoorraden beschikte, werd gewerkt aan een project waarbij alle gasproduktiecentra zouden verdwijnen, hetgeen in 1968 een feit werd. In België wordt geleidelijk overgeschakeld op uit Nederland ingevoerd aardgas.
Er is een aardgastransportnet gereedgekomen, dat het gas brengt naar de verschillende gemeente- en streekbedrijven in Nederland die de taak van de verdere distributie verzorgen. Daarnaast zijn transportleidingen gereedgekomen om het aardgas tot ver buiten de grenzen te brengen.
De gasbedrijven ontvangen het aardgas in één of meer inkoopstations, van waaruit het gebracht wordt in een (hogedruk)-gasdistributienet. Dit omvat een relatief kleine lengte aan buismateriaal (stalen buizen), vaak uitgevoerd als een ringvormige leiding die het gas moet brengen naar regulateurstations. Op hun beurt doen deze dezelfde dienst als de inkoopstations, zij leveren echter het gas aan het lagedruk-distributienet. Dit hoofdleidingnet omvat een zeer grote lengte aan leidingen van allerlei diameters en het heeft een sterk vermaasde vorm. Deze leidingen liggen in de regel onder straten en wegen en zijn meestal van gietijzer, staal, kunststof of asbestcement. Voor elke gasverbruiker wordt een aansluiting, ook wel dienstleiding genoemd, gemaakt op de hoofdleiding. De dienstleiding (van staal of kunststof) voert het gas binnen de woning, waar een gashoofdkraan is aangebracht, juist voor de gasmeter. In sommige streken of stadsgedeelten brengen de regulateurstations het gas niet in de gebruikelijke hoofdleiding, maar in een middendrukdistributienet (overdruk gas ten hoogste 2 × 104 Pa).
Aangezien deze druk te hoog is voor de gasverbruiktoestellen, wordt bij elke aangeslotene een reduceerinrichting aangebracht die de gasdruk verlaagt tot 2500 Pa. Na de gasmeter komt het gas in de binnenleiding (meestal van staal; kunststof is verboden) en wordt het vervolgens vervoerd naar de verbruikstoestellen.