(Fr.: roche de metamorphisme de contact; Du.: Gestein der Kontaktmetamorphose; Eng.: rock resulting of contact metamorphism), het gesteente dat rond een afkoelende intrusie gevormd wordt door herkristallisatie en vorming van nieuwe mineralen in het nevengesteente. De oorzaak kan beperkt zijn tot de temperatuurstijging maar ook toevoeging van elementen uit het magma kan een bepalende rol spelen.
De vorming van deze gesteenten is dus complex en hangt af van de oorspronkelijke samenstelling van het nevengesteente, de afstand tot en de temperatuur van het magma en de invloed en samenstelling van de uit het magma voortkomende oplossingen en gassen.Op basis van de structuur van de gesteenten wordt dikwijls een onderscheid gemaakt tussen hoornfelsrotsen (ook hoornrotsen), knottenglimmerschiefer en knottenschiefers (naar de studie van Rosenbush (1877) in de Vogezen). De hoornfelsrotsen, dicht bij de intrusie gelegen, zijn volledig omgevormde donkere, fijnkorrelige, massieve gesteenten waarin de amfibolen vervangen zijn door pyroxenen, muskoviet verdwijnt, biotiet gedeeltelijk, terwijl o.a. sillimaniet, cordieriet en kaliveldspaat voorkomen. De verder van de intrusie afgelegen knottenschiefers en knottenglimmerschiefers bewaren gedeeltelijk de oorspronkelijke structuur van het nevengesteente, maar vertonen grotere kristallen (de knotten) van cordieriet en sillimaniet. Het bekende hoornfelsfaciesdiagram van Goldschmidt geeft een indeling op basis van de minerale samenstelling steunend op de studie van de contactmetamorfose in het Oslo-gebied in wat oorspronkelijk mergels en kleiachtige gesteenten, met Fe en Mg, waren (zie afb.). Bij kalkstenen zijn vooral wollastoniet en crossulaar typisch, terwijl bij dolomiet zeer dikwijls forsteriet, een Mg-houdend olivijn, alsmede serpentijn voorkomt. Onder bepaalde voorwaarden worden kalksilicaathoudende rotsen gevormd. Tourmalijn- en topaasbevattende gesteenten zijn meestal afhankelijk van materiaaltoevoer uit het magma. In bredere zin worden soms pneumatolytische-hydrothermale afzettingen o.a. van cassiteriet bij dit type van metamorfose gerekend, het zijn echter de skarnen die de werkelijke contactmetamorfe ertsconcentraties vormen (zie Ertsgenese).