(Fr.: condensation; Du.: Kondensation; Eng.: condensation), in de fysica het overgaan van de gas- of de dampfase in de vloeibare, hetgeen kan optreden bij samenpersing en/of afkoeling zodra de verzadigingsdruk bij die temperatuur is bereikt. In een volkomen zuiver gas kan alleen homogene condensatie optreden: gasmoleculen voegen zich samen tot kleine vloeistofdruppels die door toetreding van verdere gasmoleculen groeien.
Pas wanneer de gevormde druppeltjes een kritieke grootte hebben overschreden kan de condensatie goed verlopen. In het algemeen zullen echter stofdeeltjes, ionen enz. aanwezig zijn, waarop dan heterogene condensatie plaatsvindt. Men noemt deze deeltjes condensatiekernen.In de meteorologie verstaat men onder condensatie speciaal de overgang van waterdamp tot water. Voor zover condensatie plaatsvindt tegen het aardoppervlak als dauw vindt zij plaats bij een relatieve vochtigheid van ten naaste bij 100%. Druppelvorming, zoals bij het ontstaan van mist en van wolken, is meestentijds een gevolg van afkoeling van de lucht door stralingsenergieverlies of als gevolg van opwaartse bewegingen. Een enkele maal vindt condensatie plaats door het toevoeren van waterdamp aan de lucht, bijv. bij het ontstaan van vliegtuigwolken. In genoemde gevallen vindt de condensatie plaats op condensatiekernen.
In de organische chemie verstaat men onder condensatie het ontstaan van een nieuwe (meestal C-C)-binding doordat twee moleculen zich onder invloed van een katalysator tot een nieuw molecule verbinden onder afsplitsing van een klein molecule.