(Fr .: travaux d’ajustage; Du.: Schlosserarbeiten; Eng.: fitting jobs), volgens de betekenis van het woord: verrichten van werkzaamheden aan een werkbank; de term heeft echter een betekenis gekregen die in bepaalde opzichten enger is, in andere echter breder. Zo wordt bij bankwerken uitsluitend gedacht aan metaalbewerking, hoewel ook vele houtbewerkingen aan een werkbank worden verricht. Het manuele bankwerken omvat dus het vervaardigen van meestal kleinere werkstukken door middel van behakken met een metaalbeitel, boren, vijlen, polijsten, draadtappen, solderen enz. Het bankwerken onderscheidt zich daardoor van het smeden, waarbij het werkstuk door voorafgaande verhitting plastisch is gemaakt, en van plaatwerken, dat speciaal betrekking heeft op werkstukken uit plaat die wordt geknipt, door buigen of hameren vervormd, door klinken verbonden, enz. Binnen het bankwerken bestaan nog verschillende specialisaties, zoals voor instrumentmaken, elektrotechnische apparaten enz.
Het machinale bankwerken omvat werkzaamheden als draaien, frezen, schaven, honen, läppen, kotteren en knippen met behulp van, vaak zeer ingewikkelde, gereedschapsmachines. De machinebankwerker is wel de hoogstgeschoolde van alle zgn. handwerkers, en heeft ook een vrij uitgebreide theoretische scholing doorgemaakt. Het lassen wordt gewoonlijk niet tot het bankwerken gerekend, maar als een afzonderlijk specialisme beschouwd. Het bankwerk wordt in Nederland onderwezen aan lagere technische scholen en avondscholen voor technisch nijverheidsonderwijs, in België aan de lagere en middelbare technische dag- en avondscholen.