(Fr.: métaux alcalins; Du.: Alkalimetalle; Eng.: alkaliminerals), benaming voor de groep éénwaardige metallische elementen uit de eerste hoofdreeks van het Periodiek systeem der elementen, t.w. lithium, natrium, kalium, rubidium, cesium en francium.
De naam is ontleend aan de oude benaming voor potas en soda. In vele eigenschappen sluit zich het radicaal ammonium hierbij aan. Het zijn alle zeer onedele metalen, week en terstond na het doorsnijden zilverwit glanzend. Ze ontwikkelen met water waterstof, waarbij de warmteontwikkeling zo groot kan zijn, dat tegelijkertijd ontbranding plaatsvindt; het zijn zeer sterke reductiemiddelen. Dit staat alles in verband met het sterk elektropositieve karakter ten gevolge van de lage ionisatiespanning. In het bijzonder vertonen kalium, rubidium, cesium en hun verbindingen zeer grote gelijkenis in eigenschappen; o.a. zijn alle overeenkomstige stoffen isomorf, in tegenstelling tot die van natrium en lithium.
Dit is een gevolg wederom van de ionstralen der betrokken elementen. Vooral lithiumzouten wijken in verschillende opzichten af van de zouten der andere alkalimetalen.De alkalimetalen en hun verbindingen hebben het vermogen een kleurloze vlam op karakteristieke wijze te kleuren. De spectra blijken uit slechts enkele zeer sterke lijnen te bestaan. De zouten van de alkalimetalen zijn vrijwel alle goed oplosbaar, met uitzondering o.a. van de perchloraten van kalium, rubidium en cesium en van lithiumcarbonaat, -fluoride en -fosfaat. Voor technische toepassingen is natrium het belangrijkst. Het speelt o.a. een belangrijke rol in de synthese van tetraethyllood (stof aan benzine toegevoegd ter verbetering van de klopvastheid). Ook wordt natrium gebruikt voor warmteuitwisseling (bijv. in vliegtuigmotoren en voor koeling van kernreactoren).