(het, -en), (ook, veroud.:) rechthoekig deel van een plantage( ) (A.1), met vaste afmetingen, ongeveer 6 ha groot (blok), begroeid met één gewas, aan de lange kanten begrensd door een trekker( ), verdeeld in bedden( ). De kleine trenzen( ) werden niet dieper dan 9 a 10 duim gedolven.
Ging men dieper, dan was het mis. Bij het planten van bananen ( ) werden de plantsoenen( ) aldoor verwisseld van het eene veld naar het andere (Bartelink25).
- Etym.: AN v. kan bet. ‘afgedeeld stuk land, perceel’; het hoeft geen bouwland te ziljn en geen vaste afmetingen te hebben (WNT 1958)
-Syn.: tuin ( ).
-Zie ook: stuk( ).