(de, -s), (hist.) posthouder( ), een ambtenaar gevestigd in of nabij het woongebied van Indianen of Bosnegers( ) om op dezen toezicht te houden. Wanneer den uitlegger selfs afkoomt of bijlegger( ) uitsend om het ranzoen te koomen haaien ofte om andere reedenen, sal hij bij sig moeten hebben of aan de bijlegger of bijleggers meede geeven een specificatie van de persoonen en waaren die sij bij sig hebben ( ) instr. van 1780, oudste vindpl.; S&dS979).
-Etym.: Denaam berustte mogelijk op de vergelijking met veroud. AN u. = ‘wachtschip in de monding van een rivier’.