Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

slaaptijd

betekenis & definitie

(de), tijd waarop men pleegt te slapen. De vergaderden nu opgewonden volgen het bevel niet dadelijk op, maar na een nieuwe stemverheffing, die de hele buurt zou wakker geschrikt hebben als het al ‘slaaptijd’ was, met de bedreiging van ‘50 cents boete’ en ‘de negerpoort uitgeschopt’ komt er enige kalmte in de gemoederen (J.S.

Samuels 1904, cit. volgens Doelwijt 1974: 46). - Etym.: AN s. =
1. tijd (periode) voor de slaap bestemd;
2. tijdstip om te gaan slapen.

< >