(de, -s), (uitspr. E: pork’nokker), zelfstandige goudzoeker, ev. als onderhuurder werkzaam op de concessie van een onderneming.
Langs de verschillende bospaden waren al de gehele morgen bosbewoners gearriveerd, de meeste hadden hun bagage in een draagmand op de rug, andere droegen die op hun hoofd. Er waren balatableeders bij, arbeiders uit de goudvelden , contractarbeiders en porck-knockers, jagers en anderen (Butner 1957b: 103). - Etym.: Afkomstig uit Guyana. E pork = varkensvlees; E to knock = o.m. ‘kloppen’, ‘slaan’, en, in ‘slang’ van Guyana, ‘eten’ (mond. informatie van drs. E.D. Essed-Fruin). Dan zijn, volgens D.g.f. (50), drie verklaringen mogelijk: (a) eter van (gezouten) varkensvlees; (b) soms kan een p. een winkel binnenstormen, op de toonbank slaan en roepen ‘salpoke’ (salt pork); (c) als de p. een tijdje geen geluk heeft gehad, moet hij van zijn fortuinlijker vrienden of van de levensmiddelenwinkels varkensvlees op voorschot zien los te kloppen. Zie echter ook: poknokker (syn.).
- Zie ook: maraudeur.