Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

palissade

betekenis & definitie

(de, -n),

1. platte staak vervaardigd uit de helft of het vierde overlangse deel van een palmstammetje, i.h.a. van de palm die zelf ook palissade (2) genoemd wordt. De Indianen gebruiken palissaden alleen wanneer ze wat slechts de Arowakken doen een zoldering in hun hutten maken (Ost. 263).
2. palmpje, meer bekend als pina (Euterpe oleracea, Palmenfamilie). Op overeenkomstige wijze worden de bladeren van de Paloeloe of afwisselend één blad Paloeloe en één blad Palissade op het geraamte van het dak vastgebonden met fijngespleten lianen (Stahel 1927: 12).
- Etym.: (1) AN p. = omheining van in de grond geslagen palen of staken, die tot beschutting of bescherming dient; (veroud.) paal van zo’n omheining. Echter in Zeeuws: pallisaot, pellesaot = smalle lat uit hek of paal uit een rij (Ghijsen). SN p. worden vooral in het district gebruikt voor het malken van wanden van huizen door ze in rijen samen te voegen. Oudste vindpl. Herlein 1718: 82 (Pallizade). (2) Komt van 1 en kan ook opgevat worden als kort voor palissadepalm. Oudste vindpl. Blom 1786. In 1772 Pallisae de Boorpen (zie De Beet 111). S prasara = 1 en 2. Syn. van 2 ook manicole, palissadepalm, pihaboom, pinapalm.

< >