(de, -s), (hist.) verzorger van een kostgrond (1). Plantage Barbados telde, toen ik er kwam, 400 koppen [hier arbeiders] met vier bastiaans en acht kostwachters.
Behalve mijn persoon was er nog een blankofficier (Bartelink 27). - Etym.: ‘Kost’ bet. hier ‘zelf verbouwde levensmiddelen’. ‘Wachter’ had en heeft in AN niet de bet. van ‘verzorger’, wel van ‘bewaker’. Oudste vindpl. Blom 1786. Zie ook: wachter (2).