Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

korjaal

betekenis & definitie

(de, -jalen),

1. open boot van uitgeholde boomstam, vervaardigd door Bosnegers en Indianen, voortbewogen met peddels of met een buitenboordmotor. De Boschnegers drijven een aanzienlijken handel in korjalen, die ook door de overige bevolking algemeen gebruikt worden, al of niet opgeboeid (Enc.NWI 419).
2. open boot van boomschors, vervaardigd door Indianen, voortbewogen met peddels. Korjalen van boomschors worden zelfs door de Bovenlandse Indianen nog maar zelden gebruikt (Enc.Sur. 354).
- Etym.: Bet. 2 is de oorspronkelijke, van K koeriala (Ahlbrinck). In oudere lit. o.m. corjaal (nog bij Schoonhoven 1939: 162), corjaar (bijv. Hartsinck 1770: 18), korjaar (P.F. Roos 1804, cit. volgens Lichtveld & V. 210), coerjaer (1765), courjaars en courjaalen (beide mv., 1775) in De Beet (75, 204, 222). Oudste vindpl. plak. van 1669 (coriaer, S&dS 45). Samenst. van 1: dievenkorjaal , motorkorjaal , tentkorjaal, grondkorjaal.

< >