(ook:) lichtgeraakt, overgevoelig; kleingeestig. Dan begon de tocht naar de Heiligeweg, waar de stallen, ook van varkens waren.
Tussen haakjes de omwonenden klaagden niet over de stank. Men was in die tijd niet kleinzerig (Waller 82). En toch niet kleinzerig. Ik bedoel dat zij zich door attenties van andere meisjes [aan haarvriend] niet liet verleiden tot goedkope jaloezie (Dobru 1968b: 29). -Etym.: In AN veroud., wel gebr. in Z.-Nederland.