Wat is de betekenis van kleinzerig?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Kleinzerig

bn. bw. (-er, -st), 1. angstig voor pijn, geen pijn kunnende verdragen; 2. (fig.) kittelorig.

2025-07-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

kleinzerig

kleinzerig - Bijvoeglijk naamwoord 1. het zich sterk aantrekken van kleine onaangenaamheden, gauw pijn voelend, bang voor pijn. Woordherkomst Samenstellende afleiding van klein en zeer met het achtervoegsel -ig

2025-07-24
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

kleinzerig

(ook:) lichtgeraakt, overgevoelig; kleingeestig. Dan begon de tocht naar de Heiligeweg, waar de stallen, ook van varkens waren. Tussen haakjes de omwonenden klaagden niet over de stank. Men was in die tijd niet kleinzerig (Waller 82). En toch niet kleinzerig. Ik bedoel dat zij zich door attenties van andere meisjes [aan haarvriend] niet liet verlei...

2025-07-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Kleinzerig

adj., kliensearich, mâltintich searkreunend; nietzijn, hurd oer jinsels wêze.

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

kleinzerig

bn. (licht pijn gevoelende; fig. kittelorig).

2025-07-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

kleinzerig

(klein'ze:rəch) bn. en bw. (-er, -st) 1. licht zeer, pijn gevoelend. 2. kittelorig.

2025-07-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

kleinzerig

bn. en bw. (-er, -st), angstig voor pijn, geen pijn kunnende verdragen.

2025-07-24
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-24
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)