(de, -en), (verouderend) kleine knikker met gekleurde figuren, om mee te spelen. Als ze klaar zijn met spelen, geven ze de gewonnen joosten terug (Hijlaard 17).
- Etym.: Vgl. E jostle, justle = botsing, stoot die doet schudden; to jostle, to justle = o.m. botsen, stoten tegen. S josi.
-Zie ook: enkel, jowka, spuit, tol.