(de, -’s), iets waarop men erg gesteld is; hartstocht, ambitie. Ik moet twee honden hebben, een poedel en een buldog.
Hun hobby moet bijten zijn (Doelwijt 1971: 43). Zusterlief, je blijft een vrouw en een schatje. Maar één ding heb je verkeerd: de bonoeman als hobby (Cairo 1976: 25). - Etym.: E en AN h. = liefhebberij, d.i. iets waar men zich in zijn vrije tijd voor zijn genoegen mee bezig houdt.