Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

bonoeman

betekenis & definitie

(de, -s, -nen), priester van de wintigodsdienst, tevens genezer van bovennatuurlijke ziektes; ‘medicijnman’. De mensen die sterk in Winti geloven gaan naar een bonu-man bij wie ze alles doen.

Ze voelen dat zij daar genezing zullen vinden en meestal is dat ook zo (Wooding 378) . Etym.: S, van Mandingo (Afr.) ‘bonema’ (zie Wooding 207). Syn.: bonoe, obiaman (1), wintiman. Zie ook: bonoevrouw; loekoeman, wisiman; piaiman.

< >