(de, -en), (niet alg.) verbouwer van groenten, tuinder. Groenteboeren lijden verlies [kop van het bericht].
De landbouwers in Suriname zitten met een groot overschot aan groenten en moeten dagelijks grote hoeveelheden vernietigen (WS 26-5-1984). Etym.: In AN eertijds iemand die groenten verbouwt en zelf verkoopt, nu een koopman in groenten. Vgl. melkboer.