Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

groenteboer

betekenis & definitie

(de, -en), (niet alg.) verbouwer van groenten, tuinder. Groenteboeren lijden verlies [kop van het bericht].

De landbouwers in Suriname zitten met een groot overschot aan groenten en moeten dagelijks grote hoeveelheden vernietigen (WS 26-5-1984). Etym.: In AN eertijds iemand die groenten verbouwt en zelf verkoopt, nu een koopman in groenten. Vgl. melkboer.

< >