Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

fuif

betekenis & definitie

(de, fuiven), feest, partijtje (ook wanneer de achtergrond ernstig is, bijv. inzameling van geld voor een liefdadig doel). Ik herinner me dat hij en ik eens samen naar een fuif waren in UBECO, op een ‘geleende’ bromfiets (Dobru 1967: 7).

Etym.: In Suriname wordt ‘feest’ weinig gebruikt. Samenst. o.m.: huisfuif (C. Ooft 81), bierfuif (Sur. Nieuws 6 (8): 2; 1975). fun (de), pret, plezier. Ik bedoel... eens op een ochtend na een fuif bedoel ik, ben ik met een kroe meegegaan naar Colakreek, tot zes uur in de ochtend. Dat was fun! (Dobru 1968c: 16). Etym.: E.

< >