Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

Creool, Kreool

betekenis & definitie

I.(de, Creolen, Kreolen),

1. (veroud.) in Suriname geboren neger of persoon van gemengd blank en zwart ras, hetzij slaaf hetzij vrije. Nog hebben wy tot Slaaven, die in onze Volksplantingen uit Slaaven gebooren worden, Creoolen genaamd, die men voor de beste en trouwste Lyfeigenen houdt; men noemtze Creoolen om hen te onderscheiden van de Zoutwater Negers, welke naam men toeëigent aan alle Slaaven die van Africa ingevoerd worden (Hartsinck 1770: 899). Sommige [Bosnegers] die men Creoolen noemt, zyn ( ) de deugdzaamste; welke in het Bosch gebooren en nooit Blanken gezien hadden (Hartsinck 1770: 756).
2. (hist., i.h.b.:) kind van negerslaven. ( ) de negerkinderen, die men gewoonlijk Kreolen noemt, worden onder het bestuur van een oude negerin, de Kreolenmama, vertoont, wenschen den Directeur goede morgen ( ) (Lammens 1822; 1982: 174). 3. persoon behorende tot de groep die uit rassenmenging van blanken en negers is voortgekomen. Een man van middelbare leeftijd, een stevige donkerkleurige Creool, stapte uit ( ) (Waller 7). Als kleine jongen voelde je je beledigd als je werd aangeduid als de zwarte jongen. Je was niet zwart, je was bruin. Je was kleurling, Kreool, geen Neger (Dobru 1969: 49).
4. neger.
5. persoon van gemengd ras met tenminste het neger- en een niet-blank element en deel uitmakende van de groep der Creolen in de zin van bet. 3 of 4.
-Etym.: In oude lit. in bet. 1 (i.h.b. in vrijheid in het bos geboren Bosneger) ook geschreven als Criool, voor de vrouw Criolin (bijv. 1776; zie De Beet 207). Onions schetst de volgende ontwikkeling: Sp. criar = kweken, hiervan zn. criado, verkleinwoord criadillo, afkorting criollo; F créole; E creole, ook als bn., vanaf 1604; bet. aanvankelijk in West-lndië en andere delen van Amerika: ter plaatse geboren blanke of neger, later voornamelijk blanke. De laatstgenoemde verschuiving heeft ook in Suriname plaats gehad; vgl. de cit. onder bet. 1 met Van Schaick (1866: 195), die een in Suriname geboren blank meisje een ‘kreoole’ noemt. Daarna kreeg het woord echter in Sur. bet. 3 (zie WNT, zie Van Dale) en, in het verlengde daarvan, ook bet. 5. De uitbr. tot bet. 4 maakt enerzijds deel uit van de uitbr. tot bet. 5, is anderzijds echter het gevolg van het streven het als geringschattend gevoelde (en ook vaak bedoelde) neger te vermijden. De opkomst van boslandcreool voor Bosneger moet ook in dit verband gezien worden. Echter, de toepassing blijft beperkt tot de Creolen van Suriname en het nabije buitenland. Negers en negroide gemengdbloedigen van verder weg noemt men ‘negers’, zoals ook Nederlanders dergelijke gemengdbloedigen uit de U.S.A. ‘negers’ noemen. ‘Creole’ in het E van Guyana en S krioro betekenen beide geheel hetzelfde als SN Creool thans. Syn. van 3 en 4 blakaman. Samenst. van 1 ook: boscreool; van 3 ook: districtscreool, stadscreool . Zie ook: neger; karboeger, kasties , mesties, poesties, sambo; dogla.

II.creool (de, creolen), creooltje (het, -s), (verouderend) gemengd sap van sinaasappel en lemmetje.

- Etym.: Heeft het betrekking op de menging?
- : blanke Creool (de), (veroud.) persoon van gemengd ras, voor minstens 15/16 blanke en overigens neger, ( ) het kind van eenen blanken vader bij eene Mulattin verwekt heet Mistiche; Blank en Mistiche geeft Kastiche, Blank en Kastich Poestische kinderen, en de kinderen van Poestischen bij Blanken verwekt worden Blanke Kreolen genoemd (Teenstra 1835 II: 152; enige vindpl.). Etym.: Zie de omschrijving, zie Creool. Syn. testies. Zie ook: mesties, kasties, poesties; karboeger, sambo; dogla.

< >