Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

Adam-en-Evas-boom

betekenis & definitie

(de, -bomen), (veroud.) vermoedelijk Ficus maxima (Bospapajafamilie), S katoe, de grootste abrasa (boomwurger) van Suriname, die zelf tot een zeer grote boom uitgroeit; misschien ook naam voor andere liaanvormige Ficus-soorten. Alleen bij Hartsinck (1770: 83): Men vindt 'erook een verwonderenswaardig soort van Lianes of Niby, welke zich om een Boom hechtende de gedaante aanneemt van een paar Menschen met de Armen in malkander gestrengeld: waarom men hem de naam geeft van Adamen-Evaas-boom.

< >