Gepubliceerd op 30-07-2020

De of zijn spat zetten

betekenis & definitie

het op een lopen zetten, weglopen; er een spatje op leggen; er een spatje of de spat in zetten-, in het Afrikaans die spat set en in het Zaans de spat opnemen, terwijl in Zuid-Nederland gebruikt wordt spetteren of -speten, wegspeten. Spat behoort bij het wkw. spatten, wsch. in de zin van uiteenwijken; de uitdr. zou dus betekenen: de benen wijd uit elkaar zetten, dus grote passen nemen. Anders hoort het bij spatten voor vluchten, weglopen, in welke bet. het in de 17de en 18de eeuw voorkomt. Vgl. de Noordholl. uitdr. schot zetten, voortschieten, spoed maken.

< >