Oorspr. een berg in het Zuidoosten van Jeruzalem, door David veroverd op de Jebusieten (2 Sam. 5:6), naderhand de benaming van het gehele tempelgebied (Jes. 18:7) en tenslotte de naam van geheel Jeruzalem: Aanschouw Sion, de stad onzer feestelijke bijeenkomsten. Uw ogen zullen Jeruzalem zien als een veilige woonstede (Jes. 33:20).
Vgl. Ps. 137:3, 1 Petr. 2:6 en Op. 14:1.
Met de dochter Sions bedoelt men de stad Jeruzalem als representant van het gehele joodse volk:
Wees niet bevreesd, dochter Sions, zie, uw Koning komt, gezeten op het veulen van een ezel (Joh. 12:15).
Vgl. Zach. 9:9 en Mat. 21:5.
Opm.: van Sion (Zion) afgeleid is het woord zionisme, het in de vorige eeuw gegroeide streven van de joden om een eigen nationale staat in Palestina te stichten en te handhaven.