Gepubliceerd op 24-06-2025

sabbat

betekenis & definitie

(Hebr. Sjabbath) Dag waarop men zich van werk onthoudt, wekelijkse rustdag der Israëlieten, zevende dag van de week (van vrijdagavond tot zaterdagavond). Bij uitbreiding wordt door de christenen de zondag ook wel de sabbat genoemd.

Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt; zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de HERE, uw God; dan zult gij geen werk doen, gij noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch de vreemdeling die in uw steden woont. Want in zes dagen heeft de HERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag; daarom zegende de HERE de sabbatdag en heiligde die (Ex. 20:8-11).

Vgl. Gen. 2:1-3; Ex. 16:23-30, 31:12-14, 31:17 en Lev. 19:3.

Opm.: de christenen erkenden aanvankelijk ook de joodse sabbat als hun wekelijkse rustdag (Luc. 23:56), maar kozen later een eigen dag, de ‘dag des Heren’ (Op. 1:10), de eerste dag van de week (Hand.. 20:7), de dag van Jezus’ opstanding (Mat. 28:1).

Met het woord sabbat als eerste bestanddeel zijn verschillende samenstellingen gevormd, zoals sabbatsgrens, grens van het gebied waarbinnen een Israëliet op sabbat mag dragen, sabbatheiliger, iemand die de voorschriften betreffende de sabbat streng in acht neemt, sabbatjaar, bij de oude Israëlieten het zevende jaar of rustjaar, waarin de landerijen braak moesten liggen (nu een jaar verlof voor hoogleraren, na zeven ambtsjaren, naar het Eng.-Am. ‘sabbatical year’), sabbatskleed, kleren op sabbat gedragen, sabbatsknecht, chr. bediende die bij een Israëliet op sabbat het noodzakelijke werk verricht, sabbatslamp of sabbatslicht, licht dat op sabbat brandt, ontstoken door de vrouw des huizes, sabbatsmaal, maaltijd, genuttigd bij het begin van de sabbat, sabbatsrust, rust gedurende de sabbat, sabbatsschennis, het overtreden van de voorschriften van de sabbat, en tenslotte sabbatviering, viering van de sabbat.

< >