Bewaker, leidsman. In oosterse landen een veel voorkomende beeldspraak om een koning of een leider in religieuze zin aan te duiden.
God, voor wiens aangezicht mijn vaderen Abraham en Isaak gewandeld hebben; God, die mij als herder geleid heeft, mijn leven lang tot op deze dag (Gen. 48:15). De HERE is mijn herder, mij ontbreekt niets (Ps. 23:1).
Vgl. Gen. 49:24, Num. 27:17, Ps. 80:2, Jes. 40:11, Jer. 23:4, Ez. 34:11-12, Zach. 10:2, Mat. 9:36 en Mar. 6:34.