levensbeginsel, ziel. In verband hiermee de geest geven, sterven.
En Jezus riep met luider stem: Vader, in uw handen beveel ik mijn geest. En toen Hij dat gezegd had, gaf Hij de geest (Luc. 23:46).
Vgl. o.m. Gen. 35:29, Num. 17:12-13, Job 27:5, Ps. 31:6 en Joh. 19:30.
de bezielende kracht, van iemand uitgaande. Uit een der brieven van Paulus:
Want ik weet, dat dit mij tot behoud zal strekken door uw gebed en de bijstand des Geestes van Jezus Christus (Fil. 1:19). Vgl. Mat. 10:20, Gal. 4:6 en 1 Petr. 1:11.
aard, karakter.
...welzalig de mens, wie de HERE de ongerechtigheid niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog is (Ps. 32:2). Uw sieraad zij niet uitwendig: het vlechten van haar, het omhangen van goud of het dragen van gewaden, maar de verborgen mens uws harten, met de onvergankelijke tooi van een zachtmoedige en stille geest, die kostbaar is in het oog van God (1 Petr. 3:34).
Vgl. Spr. 16:19, Jes57:I5> Mat. 5:3, Rom. 12:11 en 2 Tim. 1:7.
het goddelijk beginsel van het christendom.
Jezus tot zijn discipelen:
De Geest is het, die levend maakt, het vlees doet geen nut; de woorden, die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en zijn leven (Joh. 6:63).
Vgl. Luc. 4:1, Rom. 8:10, 1 Kor. 2:12 en Gal. 5:25.