(Hebr.: overtreksel, priesterlijk schouderkleed; CV: borstkleed). Over priesterkleren lezen we in het OT:
Dit nu zijn de klederen die zij maken zullen: een borstschild, een efod, een opperkleed, een onderkleed van bewerkte stof, een tulband en een gordel (Ex. 28:4).
Vgl. o.m. Ex. 25:7, 28:6-14 en 1 Sam. 21:9.