Toespraak die Christus op een heuvel buiten Jeruzalem hield tot zijn discipelen (zie m.n. Mat. 5-7), waarin Hij onder meer zijn uitlegging van de wet stelde tegenover die van de schriftgeleerden.
Toen Hij nu de scharen zag, ging Hij de berg op en nadat Hij Zich had nedergezet, kwamen zijn discipelen tot Hem. En Hij opende zijn mond en leerde hen (Mat. 5:1-2).
Vgl. Mar. 3:13 en Luc. 6:12 e.v.