Aan de botten komen.
Botje bij botje leggen.
Botten blijven platvis.
Bot vangen.
Daaraan veeg ik mijn botten.
Daar zijn wij grote vissen weer, zei de garnaal tegen de bot, en ze zwommen samen door de zee.
Dat hangt mijn botten uit.
Dat is van mijn botten.
De bot vergallen.
De honden moeten de botten kluiven.
Een bot in het been hebben.
Een botje zonder gal.
Een stuk in zijn botten hebben.
Er geen botten van geloven.
Er geen botten van weten.
Ge moogt mijn botten kussen.
Het is een gebakken botje.
Het zit hem nog in de botten.
Hij heeft bot gegeten.
Hij heeft het hondengeloof, hij heeft het vlees liever dan de botten.
Hij heeft het vlees liever dan de botten.
Hij zal nog met mijn botten naar de noten knuppelen.
Honden moeten botten knagen.
Iemand te veel bot geven.
Kust mijn botten.
Magere Hein heeft hem bij de botjes gemeesterd.
Men kan zijn botten tellen.
Merg in de botten heoben.
Te bot of te zot zijn.
Tussen zot en bot wint men het meest.
Vandaag te zot, morgen te bot.
Wie voor hond komt, moet de botten kluiven.
Wie zich voor hond verhuurt, moet de botten kluiven.
Zo koud als een botje Zo plat als een botje.