Het geheel. Omne totum est maius sua parte, s. THOMAS, QU.
DISP. DE VERITATE Q. 20, A. 2, ARG. 5, Elk geheel is grooter dan zijn deelen. — Esse totius non est alicuius suarum partium, s. THOMAS, SUM. THEOL. I-II, Q. 4, A. 5, AD 2, Het zijn van het geheel is niet dat van één onder de deelen. — Totius bonum est bonum partium, Het welpijn van het geheel is ook dat der deelen. — Totum absolute, Volstrekt geheel. Totum accidentale, Gevallijk geheel. Totum actuale, Metterdaad zijnde geheel. Totum analogum, Deelsgelijkend geheel. Totum compositum, Samengesteld geheel. Totum continuüm, Doorloopend geheel. Totum discretum, Los geheel. Totum entitativum, Zijnsgeheel. Totum essentiale, Wezenheidsgeheel. Totum formale, Vormelijk geheel. Totum heterogeneum, Ongelijkaardig geheel, ongelijkslachtig geheel. Totum homogeneum, Gelijkaardig geheel, gelijkslachtig geheel. Totum integrale, Volkomenheidsgeheel. Totum intellegibile, Verstandelijk kenbaar geheel. Totum logicum, Redekundig geheel. Totum mathematicum, Wiskundig geheel. Totum metaphysicum, Metaphysisch geheel. Totum non essentiale, Niet wezenlijk geheel. Totum numerale, Getallijk geheel. Totum per accidens, Gevallijk geheel. Totum per se, Geheel door zich zelf. Totum perfectibile, Vervolmaakbaar geheel. Totum perfectivum, Vervolmakend geheel. Totum perfectum, Volmaakt geheel. Totum physicum, Physisch geheel. Totum potentiale, In aanleg zijnde geheel. Totum potestativum, Vermogensgeheel. Totum quantitativum, Hoegrootheidelijk geheel. Totum secundum quid, Betrekkelijk geheel. Totum sensibile, Zintuigelijk waarneembaar geheel. Totum substantiale, Zelfstandig geheel. Totum universale, Algemeen geheel.
