Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

vieroog

betekenis & definitie

(vnl. Twente, jeugdtaal) iemand met een bril.

Vermeld door Janssen (1985). Het woord komt echter al voor in ‘Honderd dwaasheden’ (1946) van Simon Carmiggelt.

Vieroog is tevens de benaming voor een zeker soort vis. Deze metafoor bestaat eveneens in het Engels: four eyes.Ik doe veel aan zwemwedstrijden en dan met m’n bril af. En dan zeggen ze ‘schele’ of ‘vieroog’ tegen me. (Muziek Express, augustus 1987)

Bouwvakker Henk is klein van postuur en draagt een bril. Vanaf de eerste dag was hij het mikpunt van zijn collega’s: professor, vieroog en brillenjood waren zijn aanspreektitels. (Trouw, 01/11/1997)

< >