(in Vlaanderen, gewestelijk) bange, besluiteloze vrouw; vrouw die voortdurend zeurt.
In tegenstelling tot een trut is een trunte deugdzaam en overdreven gewetensvol (op religieus gebied). Soms gezegd van een man, in de zin van druiloor.
Niemand van die vrome, naieve menschen nam dat van den lustigen jongen kwalijk op, tenzij de kwezels zelf ‘neuten en trunten zonder hart’, gelijk de kostersneef ze weleens heette. (Omer Wattez, Van twee koningskinderen, 1896)
‘Z’ en zullen hier niet lang den zot met mij houden,’ grommelde ze. ‘Die smerige trunten!’ (Reimond Stijns, Hard labeur, 1904) Ik voel mij veertig jaar jonger. Ik heb het gevoel dat ik weer in de running ben. Ik zat in de oude wijvengroep, en nu ben ik weer jeugdig en fris. Deze trunte is verjongd. (De Standaard, 24/05/2000)