Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

stoephoer, stoepsnol

betekenis & definitie

meisje dat voortdurend op straat rondhangt (met andere jongens); verachtelijke, waardeloze vrouw. Soms ook voor iemand die voor zijn winkel klanten naar binnen tracht te lokken.

Volgens een informant van Heestermans was dit invectief al vóór de oorlog in het Joodse zakenleven gebruikt in deze laatste betekenis. Het gebruik van rijm, meer bepaald binnenrijm, is erg populair onder scheldwoordengebruikers.

Andere voorbeelden zijn graftak, holtor en zuipschuit. Deze techniek lijkt het venijn uit het woord te halen, maar het gif zit meer in de wijze van uitspreken.

Scheldwoorden zoals stoephoer worden vaak nog versterkt door allerlei toevoegingen (versieringen), zoals overdwars uit de baarmoeder geslingerde.... toen je vader nota bene die stoepsnol al had... (Hermine Landvreugd, Het zilveren theeëi, 1993)

Laat toch lopen, meester, die kleine stoephoer. (A.F.Th. van der Heyden, Het hof van barmhartigheid, 1996)

< >