(voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog) lid van de SS, de Schutzstaffel (Duits voor ‘beschermingsgroep’), een paramilitaire organisatie (van de Nationaal-Socialistische Duitse Arbeiderspartij) die in 1925 werd opgericht om nazibijeenkomsten te beschermen en in 1929 (als de nieuwe Schutzstaffel) onder het bevel van Himmler kwam te staan. De SS beheerste ook de politie in Duitsland.
De leden gingen gekleed in zwarte uniformen (met de Rijksadelaar op de linkerbovenmouw) en werden daarom ook zwarthemden genoemd. Het hakenkruis was een van de symbolen van deze organisatie.
Gaandeweg werd SS’er een scheldwoord voor fascist. Tegenwoordig is het woord zijn historische betekenis meer en meer kwijtgeraakt en wordt het vaak gebruikt in de zin van ‘rechtse klootzak’ of gewoon ‘rotzak’.
Vgl. in dezelfde zin NSB’er en nazi.Is dit gotverdomme werk voor een normaal mens? Werken tussen een stelletje oud-SS’ers en dierenbeulen? (Jan Cremer, Ik Jan Cremer, 1964)
Meneer mag dan een vuile smeris zijn maar nu is hij onze gast. Op straat mag je hem uitschelden. ‘SS-er’ roepen we dan, en ‘Nazi’, en dan maar vlug weghollen. (Janwillem van de Wetering, Het lijk in de Haarlemmerhouttuinen, 1979)