klaploper. In Amsterdam heeft (had) het woord ook de betekenis van een gemene vent (zie Berns & Van den Braak).
In die zin opgetekend in 1955 (G.P. Smis, Het nieuwe Spionnetje: Onder de schaduw van de Westertoren: Roman uit de Jordaan).
Het werkwoord smarotsen betekent klaplopen, maar ook: schransen.Myn Meester, die juist doenmaals niet veel Gasten had, en de grootste Smarotser van de waereld was, liet zig niet lang bidden, en gebood zyn Vrouw, en Dogter zig op het beste aan te kleeden... (N. Heinsius, Den vermakelyken avanturier, 1722)