smarotser, smerotser
(17e eeuw) (inf.) klaploper. In Amsterdam heeft (had) het woord ook de betekenis van een gemene vent. In die zin opgetekend in 1955 (G.P. Smis: Het nieuwe Spionnetje: Onder de schaduw van de Westertoren: Roman uit de Jordaan). Het werkwoord ‘smarotsen’ betekent klaplopen, maar ook: schransen. • Seekeren smarotser soekende onder het...