Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

sloeber

betekenis & definitie

smeerlap; vlegel; schelm. Hoort bij het Middelnederlandse slobbe (vuil, smerigheid) en bij het werkwoord slobberen (slordig eten).

Reeds opgetekend in 1872. Eind negentiende eeuw vooral populair onder Nederlandse militairen in Indië, als scheldwoord voor Atjehers.

Eerder was het al in Zuid-Nederland (o.a. te Brussel) in gebruik.Verstaat ge dat: den sloeber, die met mijn wijf te doen heeft! (Reimond Stijns, Hard labeur, 1904)

De eerste klap hadden die valse sloebers gegeven, dat was vast. (Piet Bakker, De slag in de Javazee, 1951)

Waar zit je nu weer, deugniet, sloeber, lorejas! (Louis Paul Boon, Verscheurd jeugdportret, 1975)

< >