arme drommel. Syn.: kale jonker, kale neet.
Ja, Norken, een vreemde luis, die niet kan lyden dat ’ne mensch zich vermaekt. (Eugeen Zetternam, Mijnheer Luchtervelde, 1848)
Dat is die Oostenrijkse luis die het op moeder de vrouw heeft gemunt. (Hans Plomp, Brigadier Snuf rookt stuff, 1972)
Kale luis. (Maarten ’t Hart, Avondwandeling, 1977)
verachtelijk persoon.
Jij bent een vuile luis, wist ik. (Roobjee, Vincent en Astrid van Gogh verdwijnen in een korenveld, 1977)
Onder het gillen van ‘knecht, luis, labbekak’ bood ze stompend, bijtend en krabbend weerstand. (Simon Vestdijk, De grenslijnen uitgewist, 1984)
(Bargoens) politieagent. O.a. opgetekend te Leiden. Ook wel: wegluis.